Hospital de la Caridad, c/ Temprado 3, Sevilla, Tel.: 0034-95-4223232
maandag-zaterdag 9:00-13:30 + 15:30-18:30; zondag 9:00-13:00.
Het Hospital de la Caridad in Sevilla werd in 1674 als ziekenhuis gesticht. Momenteel doet een gedeelte hiervan nog steeds dienst als bejaarden- en verpleegtehuis. Tegenover het Hospital de la Caridad staat het beeld van de Don Juan, Miguel de Mañara (1627-1679), van Sevilla. Deze stichter van het Hospital de la Caridad leidde een losbandig en amoureus leven totdat hij na een visioen over zijn eigen begrafenis zich bekeerde. Hij besloot zijn leven vanaf dan aan Christelijke naastenliefde te wijden. Veel van zijn kapitaal ging voortaan naar de religieuze orde Hermandad de la Santa Caridad, de kerk en het komplex van Hospital de la Caridad.
01
Aan de buitenzijde van de kerk San Jorge valt vooral de prachtige barokke façade op.
De gevel van de kerk van het Hospital de la Caridad is een prachtig voorbeeld van Sevilliaanse barokstijl. De wit gekalkte muuren zijn omringd met terracotta stenen en omrand met spaanse ‚azulejos’.
Binnen in de artistieke barokkerk uit de 17de eeuw vind je enkele prachtige meesterwerken van schilders als Valdés en Murillo. De twee sombere doeken van Valdés Leal geven aan dat het leven op aarde weinig zin heeft. Een schilderij kreeg dan ook de toepasselijke naam Finis Gloria Mundi of Einde van de wereldse roem, glorie. De olieverfschilderijen van Murillo beelden de heilige wonderen uit zoals de Heilige Johannes die een zieke draagt en de aankondiging van de geboorte van Jezus aan Maria.
02
03
Binnen in het Hospital de la Caridad zijn twee patio’s.
Zeven 18de- eeuwse Nederlandse tegeltableaus en een fontein uit Italië geven het geheel een bijzonder sfeervol karakter.
04
1 ABRAHAM EN ISAAK
Gen. 22:1-19
1 Enige tijd later stelde God Abraham op de proef. ‘Abraham!’ zei hij. ‘Ik luister,’ antwoordde Abraham. 2 ‘Roep je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt, Isaak, en ga met hem naar het gebied waarin de Moria ligt. Daar moet je hem offeren op een berg die ik je wijzen zal.’
3 De volgende morgen stond Abraham vroeg op. Hij zadelde zijn ezel, nam twee van zijn knechten en zijn zoon Isaak met zich mee, hakte hout voor het offer en ging op weg naar de plaats waarover God had gesproken. 4 Op de derde dag zag Abraham die plaats in de verte liggen. 5 Toen zei hij tegen de knechten: ‘Blijven jullie hier met de ezel. Ikzelf ga met de jongen verder om daarginds neer te knielen. Daarna komen we naar jullie terug.’ 6 Hij pakte het hout voor het offer, legde het op de schouders van zijn zoon Isaak en nam zelf het vuur en het mes. Zo gingen zij samen verder. 7 ‘Vader,’ zei Isaak. ‘Wat wil je me zeggen, mijn jongen?’ antwoordde Abraham. ‘We hebben vuur en hout,’ zei Isaak, ‘maar waar is het lam voor het offer?’ 8 Abraham antwoordde: ‘God zal zich zelf van een offerlam voorzien, mijn jongen.’ En samen gingen zij verder. 9 Toen ze waren aangekomen bij de plaats waarover God had gesproken, bouwde Abraham daar een altaar, schikte het hout erop, bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, op het hout. 10 Toen pakte hij het mes om zijn zoon te slachten. 11 Maar een engel van de HEER riep vanuit de hemel: ‘Abraham, Abraham!’ ‘Ik luister,’ antwoordde hij. 12 ‘Raak de jongen niet aan, doe hem niets! Want nu weet ik dat je ontzag voor God hebt: je hebt mij je zoon, je enige, niet willen onthouden.’ 13 Toen Abraham opkeek, zag hij een ram die met zijn horens verstrikt was geraakt in de struiken. Hij pakte het dier en offerde dat in de plaats van zijn zoon. 14 Abraham noemde die plaats ‘De HEER zal erin voorzien’. Vandaar dat men tot op de dag van vandaag zegt: ‘Op de berg van de HEER zal erin voorzien worden.’
15 Toen sprak de engel van de HEER opnieuw vanuit de hemel tot Abraham. 16 Hij zei: ‘Ik zweer bij mijzelf – spreekt de HEER: Omdat je dit hebt gedaan, omdat je mij je zoon, je enige, niet hebt onthouden, 17 zal ik je rijkelijk zegenen en je zo veel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn en zandkorrels op het strand langs de zee, en je nakomelingen zullen de steden van hun vijanden in bezit krijgen. 18 En alle volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jouw nakomelingen. Want jij hebt naar mij geluisterd.’
19 Daarna ging Abraham terug naar zijn knechten. Samen gingen ze weer op weg naar Berseba, en daar bleef Abraham wonen.
05
‘We hebben vuur en hout,’ zei Isaak, ‘maar waar is het lam voor het offer?’
06
2 DE KOPEREN SLANG
Num. 21:4-9
4 Van de Hor trokken ze verder in de richting van de Rode Zee; ze moesten immers om Edom heen trekken. Maar onderweg werd het volk ongeduldig. 5 ‘Waarom hebt u ons weggehaald uit Egypte?’ verweten ze God en Mozes. ‘Om ons in de woestijn te laten sterven? We hebben geen brood en geen water, en we kunnen dit ellendige eten niet meer zien.’ 6 Toen stuurde de HEER giftige slangen op de Israëlieten af, die hen beten, zodat velen van hen stierven. 7 Daarop ging het volk naar Mozes. ‘We hebben gezondigd,’ zeiden ze, ‘want we hebben de HEER en u verwijten gemaakt. Bid tot de HEER dat hij ons van die slangen verlost.’ Mozes bad voor het volk, 8 en de HEER zei tegen hem: ‘Laat een slang maken en bevestig die op een staak. Iedereen die gebeten is en daarnaar kijkt, blijft in leven.’ 9 Mozes liet een koperen slang maken en bevestigde die op een staak. En iedereen die door een slang gebeten was en opkeek naar de koperen slang, bleef in leven.
07
Toen stuurde de HEER giftige slangen op de Israëlieten af, die hen beten, zodat velen van hen stierven.
08
Iedereen die door een slang gebeten was en opkeek naar de koperen slang, bleef in leven.
09
3 SIMSON VERSLAAT DUIZEND FILISTIJNEN
Richt. 15:1-17
1 Niet lang daarna, in de tijd van de tarweoogst, wilde Simson zijn vrouw een bezoek brengen. Hij had een geitenbokje voor haar meegenomen. ‘Ik wil graag mijn vrouw bezoeken in haar eigen vertrek,’ zei hij, maar haar vader weigerde hem de toegang. 2 ‘Ik was er vast van overtuigd dat je niets meer van haar wilde weten,’ zei hij. ‘Daarom heb ik haar aan een ander gegeven. Maar haar jongere zuster is nog mooier dan zij. Waarom zou je die niet nemen in haar plaats?’ 3 Toen zei Simson: ‘Ik zal ze krijgen, die Filistijnen. En deze keer valt mij niets te verwijten!’ 4 Hij ging weg, ving driehonderd vossen en legde fakkels klaar. De vossen bond hij twee aan twee met de staarten aan elkaar, steeds met een fakkel ertussen. 5 Toen stak hij de fakkels aan en stuurde de vossen de korenvelden van de Filistijnen in. Zo stak hij alles in brand, niet alleen de korenschoven en het koren dat nog op de akker stond, maar ook de wijngaarden en de olijfgaarden. 6 De Filistijnen wilden weten wie daarvoor verantwoordelijk was. Toen ze erachter kwamen dat Simson het had gedaan, omdat zijn schoonvader hem zijn vrouw had afgenomen en haar aan een ander had gegeven, staken ze het huis van Simsons schoonvader in Timna in brand, zodat Simsons vrouw en haar vader in de vlammen omkwamen. 7 Toen zei Simson: ‘O, gaat het er hier zo aan toe? Dan zal ik niet rusten voor ik me gewroken heb!’ 8 En hij sloeg er ongenadig op los en maakte talloze slachtoffers. Daarna trok hij zich terug onder een overhangende rots bij Etam.
9 De Filistijnen vielen daarop Juda binnen, sloegen hun kamp op bij Lechi en begonnen zich van daar te verspreiden. 10 De Judeeërs vroegen hun waarom ze hun gebied waren binnengevallen en kregen als antwoord: ‘We zijn gekomen om Simson gevangen te nemen. We willen hem betaald zetten wat hij ons heeft aangedaan.’ 11 Toen gingen drieduizend Judeeërs naar Simsons rotshol bij Etam. ‘Hoe kon je ons dit aandoen?’ vroegen ze. ‘Je weet toch dat de Filistijnen hier de baas zijn!’ Maar Simson zei: ‘Ik heb hun alleen betaald gezet wat zij mij hebben aangedaan.’ 12 ‘We zijn gekomen om je gevangen te nemen,’ zeiden de Judeeërs. ‘We gaan je uitleveren aan de Filistijnen.’ ‘Zweer me dan dat jullie me niet zullen doden,’ zei Simson. 13 ‘Nee, daar is geen sprake van,’ verzekerden ze hem. ‘We binden je vast en leveren je aan hen uit, maar doden zullen we je niet.’ Ze boeiden hem met twee nieuwe touwen, leidden hem uit zijn rotshol 14 en brachten hem naar Lechi, waar de Filistijnen juichend op hem afstormden. Toen voer de geest van de HEER in hem. De touwen waarmee hij was gebonden leken wel vlas dat wegschroeit in het vuur, zo makkelijk vielen ze van zijn armen en zijn polsen. 15 Hij zag een ezelskaak liggen; het bot was nog hard. Hij raapte het op en sloeg er duizend man mee dood. 16 ‘Met een ezelskaak heb ik hun botten gekraakt. Met een ezelskaak heb ik er duizend geraakt!’ riep hij uit, 17 en gooide het bot weer weg. Hij noemde die plek Ramat-Lechi.
10
Filistijnen
11
Simson met een ezelskaak
12
4 JONA WORDT AAN LAND GESPUWD
Jona 2:1-11
1 De HEER liet Jona opslokken door een grote vis. Drie dagen en drie nachten zat Jona in de buik van de vis. 2 Toen begon hij in de buik van de vis tot de HEER, zijn God, te bidden:
3 ‘In mijn nood roep ik de HEER aan en hij antwoordt mij. Uit het rijk van de dood schreeuw ik om hulp – u hoort mijn stem! 4 U slingerde mij de diepte in, naar het hart van de zee. Door kolkend water ben ik omgeven, zwaar slaan uw golven over mij heen. 5 Ik dacht: Verstoten ben ik, verbannen uit uw ogen. Maar eens zal ik opnieuw uw heilige tempel aanschouwen. 6 Het water stijgt tot aan mijn lippen, muren van water storten op mij neer, zeewier om mijn hoofd verstikt mij. 7 Ik zink tot de bodem, waar de bergen oprijzen, naar het rijk dat zijn grendels voorgoed achter mij sluit. Maar u trekt mij levend uit de dood omhoog, o HEER, mijn God! 8 Nu mijn levensadem mij verlaat
roep ik u aan, HEER, en mijn gebed komt tot u in uw heilige tempel. 9 Zij die armzalige afgoden vereren, verlaten u, trouwe God. 10 Maar ik zal mijn stem in dank verheffen en u offers brengen; mijn geloften los ik in. Het is de HEER die redt!’ 11 Toen, op bevel van de HEER, spuwde de vis Jona uit op het land.
13
5 DE KRUISDRAGING
Luc. 23:26-32
26 Toen Jezus werd weggeleid, hielden de soldaten een zekere Simon van Cyrene aan, die net de stad binnenkwam. Ze legden het kruis op zijn rug en lieten het hem achter Jezus aan dragen. 27 Een grote volksmenigte volgde Jezus, evenals enkele vrouwen die zich op de borst sloegen en over hem weeklaagden. 28 Jezus keerde zich echter naar hen om en zei: ‘Dochters van Jeruzalem, huil niet om mij. Huil liever om jezelf en je kinderen, 29 want weet, de tijd zal aanbreken dat men zal zeggen: “Gelukkig wie onvruchtbaar is, gelukkig de moederschoot die niet gebaard heeft en de borst die geen kind heeft gezoogd.” 30 Dan zullen de mensen tegen de bergen zeggen: “Val op ons neer!” en tegen de heuvels: “Bedek ons!” 31 Want als dit gebeurt met het jonge hout, wat zal het verdorde hout dan niet te wachten staan?’ 32 Samen met Jezus werden nog twee anderen, beiden misdadigers, weggeleid om terechtgesteld te worden.
14
Een grote volksmenigte volgde Jezus, evenals enkele vrouwen die zich op de borst sloegen en over hem weeklaagden.
15
6 DE KRUISIGING
De soldaten dobbelen om de kleren van Jezus
Mat. 27:35-44
35 Nadat ze hem gekruisigd hadden, verdeelden ze zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen, 36 en ze bleven daar zitten om hem te bewaken. 37 Boven zijn hoofd bevestigden ze de aanklacht, die luidde: ‘Dit is Jezus, de koning van de Joden’. 38 Daarna werden er naast hem twee misdadigers gekruisigd, de een rechts van hem, de ander links. 39 De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met hem: 40 ‘Jij was toch de man die de tempel kon afbreken en in drie dagen weer opbouwen? Als je de Zoon van God bent, red jezelf dan maar en kom van dat kruis af!’ 41 Ook de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten maakten zulke spottende opmerkingen: 42 ‘Anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet. Hij is toch koning van Israël, laat hij dan nu van het kruis afkomen, dan zullen we in hem geloven. 43 Hij heeft zijn vertrouwen in God gesteld, laat die hem nu dan redden, als hij hem tenminste goedgezind is. Hij heeft immers gezegd: “Ik ben de Zoon van God.”’ 44 Precies zo beschimpten hem de misdadigers die samen met hem gekruisigd waren.
16
Nadat ze hem gekruisigd hadden, verdeelden ze zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen.
17
Daarna werden er naast hem twee misdadigers gekruisigd, de een rechts van hem, de ander links. 39 De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met Jezus.
18
7 DE OPSTANDING
Mat. 28:1-7
1 Na de sabbat, toen de ochtend van de eerste dag van de week gloorde, kwam Maria uit Magdala met de andere Maria naar het graf kijken. 2 Plotseling begon de aarde hevig te beven, want een engel van de Heer daalde af uit de hemel, liep naar het graf, rolde de steen weg en ging erop zitten. 3 Hij lichtte als een bliksem en zijn kleding was wit als sneeuw. 4 De bewakers beefden van angst en vielen als dood neer. 5 De engel richtte zich tot de vrouwen en zei: ‘Wees niet bang, ik weet dat jullie Jezus, de gekruisigde, zoeken. 6 Hij is niet hier, hij is immers opgestaan, zoals hij gezegd heeft. Kijk maar, dat is de plaats waar hij gelegen heeft. 7 En ga nu snel naar zijn leerlingen en zeg hun: “Hij is opgestaan uit de dood, en dit moeten jullie weten: hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zul je hem zien.” Dat is wat ik jullie te zeggen had.’
19
Een engel van de Heer daalde af uit de hemel, liep naar het graf en rolde de steen weg.
De bewakers beefden van angst en vielen als dood neer
20
Hij lichtte als een bliksem en zijn kleding was wit als sneeuw
De weg van de tegeltableaus
In dit bericht zal worden geprobeerd de weg van de Nederlandse tegeltableaus te beschrijven. Dit is belangrijk want internationaal in verschillende publicaties wordt beweerd dat de zeven tableaus aan het einde van de zeventiende eeuw voor het Hospital de la Caridad te Delft gemaakt zouden zijn. Dat is niet juist want de tableaus werden pas na 1961 in het binnenhof van het hospital aangebracht.
In de zomer van 1868 werd het in 1690 opgerichte klooster van de Carmelieten te Cadiz opgheven en in de herfst van 1868 afgebroken.
D. Virgilio Mattoni (1842-1923), schilder en directeur van de Academie voor Schone Kunsten in Sevilla, verwierf zeven tegeltableaus en liet ze in zijn huis aan de Calle de San Gregorio te Sevilla aanbrengen.
Na zijn dood in 1925 kwam het huis en daarmee ook de tegeltableaus in het bezit van Marqués del Saltillo. Na diens dood kocht D. Ignazio José Vásquez de Pablo de tableaus en liet ze aanbrengen in zijn huis Calle Muñoz y Pablón 18. Daar zag de Portugese tegelonderzoeker J.M. dos Santos Simões de tableaus en beschreef ze in zijn boek Carreaux céramiques hollandais au Portugal et en Espagne (La Haye 1959).
D. Ignazio José Vásquez de Pablo behoorde tot de broederschap ‘Santa Caridad’. Toen hij op 22 oktober 1961 overleed kwamen de zeven tableaus in het bezit van het Hospital de la Caridad.
21 22
Hospital de la Caridad, Sevilla Convento dos Cardais, Lisboa
(detail uit 3 SIMSON VERSLAAT DUIZEND (met signatuur ‘Jan van Oort’)
FILISTIJNEN)
Niet alleen op grond van de grote overeenkomst van de honden maar ook door de manier waarop deze tableaus geschilderd zijn zou ik de zeven tableaus aan de Amsterdamse tegelschilder Jan van Oort willen toeschrijven.
‘FLIESENGEMÄLDE DES JAN VAN OORT AUS AMSTERDAM IN DER KLOSTERKIRCHE NOSSA SENHORA DA CONCEIÇÃO DOS CARDAIS IN LISSABON’
http://geschichte-der-fliese.de/cardais_deutsch.html
‘LOS PANELES DE AZULEJOS HOLANDESES DEL PATIO DEL HOSPITAL DE LA CARIDAD DE SEVILLA. HISTORIA Y SIMBOLOGÍA’
http://www.retabloceramico.net/articulo098.htm
SEVILLA ONLINE
www.sevilla5.com/sevilla/deutsch.html
* Met dank aan Alfredo Garcia Portillo en Jan Pluis.
|