TEGEL 24/1996

Hollandse tegels toegepast in het Petersburgse Paleis van A.D. Mensjikov

L. R. Dorofeëva (vertaling: dr H. Boland)

 

Voorwoord

1997 is het 'Peter de Grotejaar'. Het is dan 300 jaar geleden dat de Tsaar ons land met een bezoek vereerde. Tijdens zijn verblijf maakte hij kennis met Nederlandse tegels en dit had grote gevolgen voor de Russische binnenhuis architectuur. Met groot genoegen publiceren wij aan de vooravond van deze herdenking een artikel over een van de Russische paleizen die rijkelijk voorzien werden van Nederlandse tegels: het paleis van Mensjikov. Vorst Mensjikov was een aanzienlijk man in zijn tijd, een groot generaal en staatsman en een goede vriend van de Tsaar. Zijn paleis was een van de eerste stenen gebouwen in de nieuwe hoofdstad Sint-Petersburg, gesticht door Peter de Grote. Het werd gebouwd in de eerste kwart van de 18de eeuw.

Het artikel is geschreven door mevrouw Dorofeëva, die plaatsvervangend directeur is van het Mensjikov paleis en al vele publicaties over tegels op haar naam heeft staan. (redactie).

 

Het paleis van Aleksandr Danilovitsj Mensjikov (1672-1729) stamt uit de tijd van Peter de Grote (1672-1725) en behoort tot de oudste gebouwen van Sint-Petersburg. Het valt onder beheer van de Hermitage en is sinds de restauratie in 1981 een museum, gewijd aan de cultuur van Rusland uit de eerste decennia van de achttiende eeuw. In het paleis -op het Vasiljev eiland- zijn vier unieke interieurs bewaard gebleven met Hollandse tegels. Op de muren en aan de plafonds bevinden zich ongeveer 28 duizend blauwe tegels van verschillende artistieke kwaliteit en met allerlei onderwerpen. Ze werden in verschillende perioden van de geschiedenis van het paleis verworven, zowel in Nederland als in Rusland: in de eerste decennia van de achttiende eeuw in opdracht van Mensjikov, in 1892-93 in opdracht van tsaar Alexander III toen het eerste museum er gevestigd werd en in 1979-81 tijdens de tweede restauratie van het paleis.'

Het feit dat er in Sint-Petersburg in het eerste kwart van de achttiende eeuw Hollandse tegels werden gebruikt, was een gevolg van de eerste buitenlandse reis van Tsaar Peter l (in 1697-98), die hoog opgaf van de decoratieve en utilitaire waarde ervan. In Nederland werden tegels gebruikt bij de afwerking van keukens, trappen, schouwen, plinten en panelen. Peter en zijn onderdanen raakten in de ban van de sierlijkheid, schitter en rijke thematische gevarieerdheid van het nieuwe materiaal, dat leek op Chinees porselein. Zo begon men, net als in Europa, woonvertrekken af te werken met tegels. Betegelde interieurs verschenen het eerst in de Winterpaleizen en daarna ook in het Zomerpaleis van Peter I en in diens residenties buiten de stad, zoals in Peterhof. Hollandse tegels werden gebruikt bij de bouw van de paleizen van F.M. Apraksin, P.I. Sjafirov en J.W. Bruce, maar eerst en vooral bij vorst A.D. Mensjikov, de gouverneur-generaal van Sint-Petersburg en Peters naaste medewerker: alleen al in zijn paleis op het Vasiljev eiland werden ze in dertien vertrekken aangebracht. In de jaren 1715-20, toen de bouw van het paleis in volle gang was, bereikte de mode van beschilderde faience een hoogtepunt. Er waren grote hoeveelheden tegels met gevarieerde composities nodig voor de afwerking van de interieurs. Door de omstandigheden waarin de toenmalige faiencefabrieken in Sint-Petersburg verkeerden, leverde dit grote moeilijkheden op. Er werden twee oplossingen gevonden: uit Nederland werden grote partijen tegels besteld en tegelijkertijd werd de produktie ervan in Sint-Petersburg en omgeving gestart.

Contact tussen Rusland en Nederland

De reeds lang bestaande contacten tussen Rusland en Nederland werden onder Peter I sterk geïntensiveerd. Vanaf 1699 stond de Russische diplomatieke dienst in Nederland onder leiding van graaf Andrej Matveëv. In 1711 werd vorst Boris Koerakin Russisch gezant in Den Haag; hij had voorheen wiskunde en scheepsbouw gestudeerd in Italië en zich daar tevens bezig gehouden met kunst en cultuur. Afgezien van de veelzijdige taken op het gebied van scheepsbouw, wetenschap en techniek, behoorden onze ambassadeurs zich ook te verdiepen in de kunstmarkt, ook die van de toegepaste kunst. Matveëv en Koerakin konden ongetwijfeld rekenen op de steun van Russische handelsagenten, die werkten in opdracht van Peter.

Op 1 november 1713 schrijft Peter naar Koerakin in Amsterdam een brief met het verzoek om tien- à twaalfduizend tegels uit Nederland op te sturen. In februari 1714 schrijft de tsaar Koerakin opnieuw: "... Indien de tegels nog niet zijn geleverd, laat dan de beste uitzoeken om te versturen. Ze moeten dienen voor de vensternissen en niet rood, maar blauw beschilderd zijn". Over de tegels voor de 'tegelkachels' (Tegelkachels zijn karakteristieke Russische stenen kachels die helemaal bekleed zijn met rechthoekige tegels. (red.)) schrijft hij in dezelfde brief: "... ook de tegels voor de tegelkachels moeten van superieure kwaliteit zijn met gladde tegels met blauwe beschilderingen; en laat ons weten tegen welke prijs we dergelijke kacheltegels en wandtegels kunnen kopen". Het is interessant dat Peter tegels voor de tegelkachel bestelt met een afwijkende vorm en formaat: namelijk 22,2 x 17 cm. Niet alleen Russische agenten, maar ook Hollandse kooplieden hielden zich bezig met de aankoop van beschilderde tegels en tegels voor de tegelkachels. Vooral de Amsterdammer Christoffel Brants, in dienst van Peter, maakte zich hierbij verdienstelijk. In tegenstelling tot zijn collega's kende hij Rusland goed, want hij had vele jaren in Moskou doorgebracht; in 1705 was hij terug gegaan naar Amsterdam. Ongetwijfeld was hij goed op de hoogte van de Nederlandse werkplaatsen en kunstenaars die tegels produceerden, aangezien zowel vorst Apraksin als Mensjikov als ook anderen zich rechtstreeks tot hem wendden, waarvan zijn correspondentie getuigt: in februari 1714 verzoekt Apraksin hem voor de inrichting en decoratie van enige vertrekken ter waarde van ongeveer 1000 'jefimki': "spiegels en schilderijen met plezierlandschappen in zwartebbenhouten lijsten en duizend majolicategels, blauw ingekleurd op een witte achtergrond".

Al op 6 april antwoordt Brants Apraksin: "U edele hoogheid heer admiraal... ik heb uw brief ontvangen ... zodra ik een aankoop doe zal ik voor verzending naar Sint-Petersburg zorg dragen, maar ik vrees dat dit niet spoedig het geval zal zijn, omdat het enige tijd zal vergen datgene te vinden waarnaar uw voorkeur uitgaat. En op 25 mei van datzelfde jaar worden zowel de spiegels als de tegeltjes uit Amsterdam naar Sint-Petersburg verzonden, op het fregat "Maria Galei" onder gezag van Pieter Tinman. De vrachtbrief vermeldt inderdaad: "Twee kisten onder drie en vier nummers met tweeduizend tegeltjes naar de nieuwste mode met blauwe figuurtjes . en andere uitbeeldingen. Ik hoop dat uwe grafelijke doorluchtigheid tevreden zal zijn met de goederen". De correspondentie wordt voortgezet: Apraksin drukt zijn dank uit en doet een nieuwe bestelling voor spiegels en landschapschilderingen. In 1719 schrijft ook Mensjikov naar Christoffel Brants: "Stuur ons met de schepen die op weg naar Sint-Petersburg gaan ongeveer vijftigduizend goede blauwe tegels, om kamers en andere ruimten mee te decoreren". Peter was zeer tevreden over de inzet van Brants en toen hij in 1717 weer naar Amsterdam kwam verhief hij hem in de adelstand, met erfrecht en benoemde hem tot lid van de hofraad: Christoffel Brants mocht zich voortaan Van Brants noemen. In verband hiermee ontving hij een nieuw wapen (met twee brandende harten), dat afgebeeld werd in de door Peter I en kanselier Golovkin in het Russisch ondertekende keizerlijke akte met het keizerlijke zegel. In 1717 was Peter te gast bij Van Brants en bezocht samen met zijn vrouw keizerin Catharina diens buitenverblijf.

De produktie van tegels in Sint-Petersburg

Zelfs uit het weinige door ons geciteerde archiefmateriaal blijkt hoe groot de behoefte was aan Hollandse tegels voor Petersburgse interieurs. Om die reden kwam de eigen produktie van tegels al kort na de stichting van Sint-Petersburg aan de orde. Al in 1709 stuurt Peter na de overwinning bij Poltava twee krijgsgevangen Zweden, Jan Flegner en Christen, naar het klooster van Nieuw Jeruzalem bij Moskou om de productie van beschilderde tegels te organiseren, maar deze eerste poging liep op een mislukking uit. Voor er beschilderde tegels in Rusland werden geproduceerd kende de gebakken tegelkunst er overigens al een ontwikkeling van twee-en-een-halve eeuw. In de vijftiende eeuw verschenen in Rusland de eerste rood-aarden en geglazuurde tegels in relief met afbeeldingen van stadsbelegeringen, krijgstochten, ruiters te paard, eenhoorns, pelikanen die hun kuikens voeren, sirenen, planten en dieren. Al in de zestiende eeuw werden veelkleurige reliëftegels gebruikt in de bouwkunst voor de façades van gebouwen. De Vasili-kathedraal (gebouwd tussen 1554-1561) op het Rode Plein in Moskou is versierd met gordels van kleurrijke, met doorzichtig glazuur bedekte tegels in de vorm van ruiten, sterren en vierkanten, die bijdragen aan de artistieke waarde van dit architectonische wonder.

Halverwege de zeventiende eeuw, wanneer naast groen geglazuurde ook een nieuw type veelkleurige relieftegels in zwang raakt, beleeft de tegelkunst in Rusland een bloeiperiode, o.a. dankzij Patriarch Nikon, die voor de produktie van deze tegels een aantal Witrussische ambachtslieden, afkomstig uit Litouwen, naar het Iversk klooster in Valdaj liet komen. Zij kenden de vakgeheimen en wisten hoe dof, ondoorzichtig tinglazuur in vier kleuren (wit, geel, smaragdgroen en blauw) kon worden aangebracht. Behalve dit ondoorzichtige glazuur gebruikten de Witrussen ook doorzichtig bruin glazuur. Centra van tegelproduktie vond men in Moskou, Jaroslavl, Solvytsjegodsk, Veliki Oestjoeg, Totma, Solkamsk, Vladimir, Toela, Rjazan, Smolensk en in de eerste decennia van de achttiende eeuw ook in Sint-Petersburg.

Maar de produktie van beschilderde tegels van een voor Rusland nieuw soort roept problemen op en Peter doet alles om vaklui uit Holland te laten overkomen. In de brief van 10 november 1713 aan Koerakin, waaruit hierboven al geciteerd werd, herinnert hij eraan dat er zonder langer treuzelen ambachtslieden moeten worden gestuurd die tegels en tegelkachels kunnen maken. "Indien zij nog niet ingehuurd zijn, zoek dan naar dergelijke vaklui in Delft, waar er vele zijn". Het jaar 1713 kan een mijlpaal genoemd worden, want in Strelna, onder de rook van Sint-Petersburg, werd in dat jaar een baksteen- en dakpanfabriek in werking gesteld, waar al gauw ook een ovenplaats in gebruik werd genomen voor de produktie van serviezen, bloempotten en tegels. In 1713 stell Sjtsjerbatov het hoofd van de admiraliteit, Apraksin, op de hoogte van de volgende werkzaamheden: "Er is een oven aangelegd door een Hollander en er worden dakpannen gebakken ... Bij de tegelmeester is een schuur gebouwd van 50 sazjen [meer dan 100 m., L.D.] en in totaal zijn er zes ovens gebouwd" hetgeen betekent, dat er al enige tijd Hollanders aan het werk zijn. Maar de behoefte aan eigen vaklui, die gekleurde tegels en bloempotten kunnen maken, groeit, en Peter stuurt leerlingen naar Nederland om het vak te leren. Wij weten dat in augustus 1717 in Amsterdam, in opdracht van Peter, door graaf Moesin-Poesjkin een contract werd getekend met de Italiaanse meester Carlo Antonio Bonaveri om vier jeugdige leerlingen van de Slavisch-Grieks-Latijnse Academie te leren pottenbakken. Ze studeerden een jaar lang in Nederland, waarna Koerakin hen naar Düsseldorf stuurde om hen in Duitsland kennis te laten maken met majolicawerk. Twee jaar later, in Juli 1719, keerden deze leerlingen in Sint-Petersburg terug. Ze werden te werk gesteld in de nieuwe Nevski fabrieken en kregen zestien arbeiders onder zich. Een jaar later, in mei 1720, konden ze Peter in de Kanselarij voor Stadszaken gekleurde bloemenvazen, alsmede door henzelf beschilderde tegels ter beoordeling voorleggen.

In 1718 krijgt de minister bij het Pruisische hof, A.G. Golovkin, de opdracht een topklasse meester pottenbakker te zoeken. Hij tekende een contract voor twee jaar met een porseleinmeester, vakman op het gebied van Delfts aardewerk, Peter Eggebrecht, een Nederlander van afkomst. Deze vertrok in augustus 1718 uit Berlijn en arriveerde in September van dat jaar in Sint-Petersburg, waar hij direct aan het werk ging. In de jaren 1716 tot 1720 werden in Sint-Petersburg en omgeving als onderdeel van de staatsbaksteenfabrieken ovens in gebruik genomen; ook waren er privé ovens, in handen van buitenlanders en Russen, waar muur- en kacheltegels gefabriceerd werden. De kacheltegels waren wit of groen en beschilderd met blauwe afbeeldingen. Ze werden in grote hoeveelheden geproduceerd, aangezien bijna elk huis wel een kachel had. Maar onder Peter I kwamen ook de schoorsteenmantels in de mode, die dikwijls tegelijk met de kachels werden ingebouwd, omdat de werkelijke warmte toch van de -hoge- kachels moest komen, terwijl de schouw voor gezelligheid zorgde en beschouwd werd als een decoratief element. Een dergelijke constructie van een kachel met een schouw is alleen in Peters Zomerpaleis bewaard gebleven, waar de kachel is bekleed met beschilderde tegels, terwijl de schouw wit gestuct is. Overigens werden in de staatsievertrekken de kachels met beschilderde tegels bekleed, die door dezelfde meesters waren beschilderd als de wandtegels. Maar een deel daarvan werd op bestelling van vermogende heren ingevoerd uit Frankfurt, Lübeck en Hamburg. Niettemin werden ze voor het grootste deel gefabriceerd in de staatsbedrijven van Sint-Petersburg, Strelna en Peterhof, die onder beheer stonden van de Kanselarij voor Stadszaken en die niet alleen staatsopdrachten uitvoerden, maar ook op de vrije markt opereerden. In 1713 werkten er in de Peterburgse pottenbakkerijen in de regel naast de Russische meesters en leerlingen ook pottenbakkers uit Nederland en Duitsland. Archimandriet Theodosius van het Aleksandr Nevski klooster schrijft in april 1716 aan majoor Roebtsov, verantwoordelijk voor de pottenbakkerij van het klooster: "... laat de tegelmeester niet weggaan voordat ik terugkom en zorg ervoor... dat hij zijn leerlingen goed onderricht..."." Behalve kacheltegels uit Frankfurt en andere Duitse steden in het huis van Mensjikov, bestelde de laatste ook tegels van de Strelna fabriek. In 1719 betaalt hij 5211/2 roebel "voor bakstenen en tegels die overgebracht zijn uit de haven naar het huis van zijne doorluchtigheid in 1717 en 1719" (uit zijn kasboek). Michal Veits, tegelmeester uit Danzig, bakte in Sint-Petersburg op "de Fabriek van Zijne Keizerlijke Hoogheid" tussen 1716 en 1719 de tegels voor "elf kachels in het huis van zijne doorluchtigheid".

In de periode 1715-1727 onderscheidden zich op deze fabrieken, die eigendom waren van de Admiraliteit, met name vier pottenbakkers, die altijd samenwerkten: Ivan Zjerebtsov, Fjodor Grigorjev, Ivan Stepanov en Alexej Livonski. In de kasboeken en in de notulen van de Kanselarij voor Stadszaken, die betrekking hebben op de uitbetaling van loon voor tegelbakkers en -schilders vinden we regelmatig notities in de trant van:"... door de tegelschilders zijn Hamburgse- en landschaptegels geleverd in verschillende stijlen -zowel de oude als de nieuwe- waarvoor zij loon zullen ontvangen". We zien dus dat men niet alleen tegels aanschafte in West-Europa, maar dat de produktie ervan ook werd verwezenlijkt in de recent in gebruik genomen ovens van de baksteenfabrieken in Sint-Petersburg en omgeving.

Russische betegelde woonvertrekken

Op grond van inventarislijsten van bekende interieurs in Sint-Petersburg en omgeving, en uit andere bronnen, kunnen we de soorten vertrekken vaststellen waarin met tegeldecoratie gewerkt werd: staatsievertrekken, kabinetten, slaapkamers en keukens.

Met tegels gedecoreerde staatsievertrekken waren in Peters tijd bijna in elk paleis te vinden. De "Barbarakamer" in het paleis van Mensjikov op het Vasiljev eiland behoort tot de interessantste voorbeelden. Hierin is maximaal gebruik gemaakt van de mogelijkheden om beschilderde tegels toe te passen in de decoratie, want zowel de muren als het plafond , als ook de architectonische details (de pilasters, de 'dessus-de-portes', de panelen) zijn bekleed met tegels met allerlei composities en onderwerpen. Zo is de "Barbarakamer" een museum van Hollandse tegels uit de eerste decennia van de achttiende eeuw geworden. Onder Peter I kwamen de kabinetten in zwang, die waarschijnlijk deels ook de functie van ontvangstkamer hadden. De tegeldecoratie ervan verschilt niet wezenlijk van die der staatsievertrekken. We kennen Peters kabinet -soms ook "Ontvangstkamer" genoemd- in het Zomerpaleis, Peters "Zeekabinet" in "Mon Plaisir" en Mensjikovs kabinet in het paleis op het Vasiljev eiland. Het is interessant dat Europese tegelspecialisten als Jonge, Korf en Boyken wijzen op het feit, dat integraal betegelde interieurs nooit dienden als woonvertrekken.

Maar in Rusland betegelde men zelfs slaapkamers en het eerste voorbeeld daarvan vinden we al in de jaren '70 van de zeventiende eeuw. Op een inventarislijst van de vorsten Golitsyn staat te lezen: "De slaapkamer is versierd met Duitse tegels - 30 roebel". Vorst V.V. Golitsyn was een bijzonder man en werd door buitenlanders "de Grote" genoemd. Hij was ontwikkeld, sprak enkele vreemde talen en was geïnteresseerd in de Westerse cultuur, waarvan zijn rijk gedecoreerde huis in Moskou getuigde. Het hing vol schilderijen en gravures en in de eetzaal stond een orgel. De betegelde slaapkamer dateert waarschijnlijk uit de jaren '70 van de zeventiende eeuw, toen de Hollandse koopman Thomas Kalderman voor Golitsyn tegels uit Archangelsk naar Moskou verscheepte. Deze Hollandse koopman woonde in Moskou en voerde tot 1704 verschillende handelsopdrachten voor de Russische regering in Europa uit. In Peters tijd waren tegels niet alleen als decoratief materiaal, maar ook om hun hygienische kwaliteit geliefd. In het Winterpaleis waren bijvoorbeeld de wanden van de slaapkamer van Catharina I tot aan de eikenhouten plafondpanelen met tegels bekleed. Hetzelfde was het geval in Peters slaapkamer in het paleis van Mensjikov in Oranienbaum, waar de wanden en schoorsteenmantels zijn versierd met Hollandse tegels. In het paleis van Mensjikov op het Vasiljev eiland zijn twee van dergelijke slaapkamers bewaard gebleven, die van Varvara (Barbara) Michailovna Arsenjeva en die van A.D. Mensjikov. In de eerste zijn de wanden en het plafond geheel betegeld. Betegelde slaapkamers zijn ons alleen uit Rusland bekend. Tot de vertrekken waarin zich de veranderingen in het dagelijks leven en in de etiquette onder Peter de Grote het duidelijkst afspiegelen, behoren de paleiskeukens. Ze waren dikwijls gelegen naast de staatsievertrekken en de tegeldecoratie ervan weerspiegelde de functie van de keuken zelf. Uniek zijn de bewaard gebleven boven- en benedenkeukens in Peters Zomerpaleis, waar de muren en de haard bedekt zijn met paarse en blauwe ornamenttegels. Dankzij deze keukens weten we hoe andere, ons alleen van beschrijvingen bekende keukens, er moeten hebben uitgezien. De mode om keukens met beschilderde tegels te versieren bleef tot in het midden van de achttiende eeuw voortduren. In de keuken van keizerin Elisabeths Winterpaleis waren de muren en haard gedecoreerd met allerlei buitenlandse tegels.

Het paleis van Mensjikov

In Mensjikovs paleis op het Vasiljev eiland dienden alle vier de bewaard gebleven betegelde zalen als woonvertrekken; ze weerspiegelen de verschilfende fasen van de geschiedenis van het gebouw. Ze bevinden zich alle in het oostelijke deel van het paleis. Het gaat hier om de hiervoor genoemde slaapkamer van Mensjikov, de 'voorslaapkamer' oftewel ontvangstzaal, het kabinet en de 'Barbarakamer'. De slaapkamer van de vorst ligt tussen het notenhouten kabinet en de ontvangstzaal, hetgeen wijst op de belangrijkheid en de praal van deze kamer. Het muuroppervlak is gelijkmatig betegeld, doorbroken door een horizontale gipsstrook. Het onderste gedeelte is gedecoreerd met horizontale kleinere panelen met paarse ornamenttegels, waarvan er vier steeds een zelfstandige compositie vormen. De wanden zijn gedecoreerd met blauwe cirkeltegels met verschillende onderwerpen: 1. herders en herderinnetjes; 2. zeelandschappen met schepen; 3. architectonische landschappen. Het officiele staatsiekarakter van de slaapkamer wordt benadrukt door het stucdecor van het plafond met symbolen van de glorie en grootheid van zijne doorluchtigheid. Het slaapkamerdecor dateert uit 1717. (Het plafond is betegeld met 'open luchtjes' die vanuit het centrum spiraalsgewijs zijn aangebracht. Op elk kruispunt van vier tegels zit een metalen bloemetje. Het geheel is weer ingelijst door prachtig stucwerk (red.)). De ruimte ernaast -de "voorslaapkamer"- heeft een licht en feestelijk karakter, dankzij het blinkende oppervlak van de met Hollandse tegels beklede wanden en plafond. Deze kamer vormde het centrum van het dagelijks leven in het paleis. Hier gebruikte de vorst zijn ontbijt, had er zakelijke ontmoetingen; hier troffen de leden van het gezin elkaar. De monotonie van het tegeldecor van de wanden wordt doorbroken door de donker eiken lambrisering en het stucwerk van het plafond, waarin ook tegels verwerkt zijn binnen gestucte omramingen. Op de wanden plafondtegels zijn tamelijk eentonige pastorale scènes aangebracht. Dergelijke tegels werden massaal, bij tienduizenden, geproduceerd voor de export. De pastorale scenes zijn als het ware ingelijst met kleine cirkeltegels.

In het ernaast gelegen kabinet van Mensjikov zijn de wanden bedekt met tegels met architecturale landschappen, terwijl het plafond, net als de voorslaapkamer, gedecoreerd is met tegels met pastorale thema's. Verticaal over de muren lopen ornamentstroken met driekleurige (blauw/paars/witte) tegels. Een sierstrook van dezelfde tegels loopt langs het plafond, onder het strakke stucdecor. Net als in de voorslaapkamer vormt een horizontale tegelrij een blauw/wit gestreepte strook. (Cirkeltegels versieren het oppervlak van de wanden gelijkmatig). Het type tegels van het kabinet met architectonische thema's is mogelijk geproduceerd in Utrecht. De kachel, bekleed met beschilderde tegels, met thema's uit het in 1705 in Nederland uitgegeven Symvoly i emblemata (Symbolen en emblemata) (Amsterdam), geeft het vertrek een bijzonder karakter.

Alle hier genoemde tegelcomposities zijn in Nederland of in Rusland op basis van Hollandse sjablonen geproduceerd in het eerste kwart van de achttiende eeuw, met uitzondering van de ornamenttegels in het kabinet, die tijdens de grote restauratie van het paleis van Mensjikov in de jaren '90 van de vorige eeuw werden besteld in Nederland.

Aangezien de hier beschreven vertrekken als woonruimte dienden, vonden er nu en dan reparatie- en verbouwwerkzaamheden plaats. In deze gevallen brachten aangelegde voorraden tegels uitkomst. In later tijd werden tegels weggenomen van minder in het oog vallende plekken, om leeggeraakte plaatsen op te vullen.

Na de arrestatie en verbanning van Mensjikov (die te machtig dreigde te worden (red.)) in 1732 werd het Corps van de Cadetten in zijn paleis gehuisvest. De organisatie van deze militaire academie maakte de laatste twee eeuwen een enorme ontwikkeling door, die gepaard ging met grote verbouwingen. De kamers van Mensjikov dienden als vergaderzalen voor de Cadettenraad. Toen in 1888 "op hoog bevel" van tsaar Alexander III met de restauratie van het paleis een aanvang werd gemaakt, ontbraken er in de betegelde vertrekken 5700 tegels met verschillende composities. In Oktober 1892 werden er voorbeelden van tegels uit Nederland en van de Sint-Petersburgse fabriek van M.V. Charlamov ter beoordeling voorgelegd aan de commissie die deze verbouwing superviseerde en waarvan bekende architecten als A.A. Parland en M.R Botkin, Professoren aan de Kunstacademie, deel uitmaakten. In het verslag van M.A. Ivanov, de architect van het Cadettencorps, lezen we dat "hoewel de tegels van Charlamov heel goed waren, we ze niet zullen gebruiken, omdat de door de fabriek vastgestelde prijs ervan 60 kopeken per stuk bedraagt", terwijl de Nederlanders maar 30 kopeken per tegel vroegen. Over de voorbeelden van de uit Nederland gestuurde tegels merkt Ivanov op: "... de tegels zijn schitterend uitgevoerd en komen volledig overeen met de oorspronkelijke". Dankzij archiefdocumenten weten we dat Hendrik Cruys, een Hollandse koopman woonachtig in Sint-Petersburg en toegelaten tot het tweede gilde, op 11 mei 1893 intekende voor de produktie van 6101 tegels, die hij binnen drie maanden uit Nederland naar Sint-Petersburg zou versturen. Op 24 September 1893 werden de tegels bij het Cadettencorps afgeleverd door een vertegenwoordiger van de firma Java. De Vriezenvener Cruys woonde als koopman van 1868 tot 1906 in Rusland, als vertegenwoordiger van de firma "Blooker cacao". In documenten van het Cadettencorps treedt hij op als vertegenwoordiger van de firma Java, die een winkel had in Sint-Petersburg, op de Nevski Prospekt nummer 20, naast de Nederlands Gereformeerde kerk. Helaas hebben we tot nog toe niet kunnen vaststellen in welke stad en bij welke ambachtslieden Hendrik Cruys de tegels bestelde waarvoor het ontwerp was voorgelegd door M.A. Ivanov, architect van het Cadettencorps.

Bijna alle aangevoerde tegels werden gebruikt voor de restauratie van het kabinet van Mensjikov en voor de 'Barbarakamer'. Toen het paleis 85 jaar later, aan het eind van de jaren zeventig van deze eeuw, opnieuw werd gerestaureerd, werden de ontbrekende tegels geleverd door Leningradse tegelbakkers. Op dat moment had men reeds ervaring met de beschildering van "Hollandse" tegels voor 'Mon Plaisir' in de Peterhof en voor het Zomerpaleis in Sint-Petersburg. Deze waren gefabriceerd door Ragildjajev en Mitskevitsj van de vereniging "De restaurateur", in samenwerking met jonge kunstenaars (L.E. Petrova, E.V. Ratsjkovski, S.l. Ivannikov, V.N. Filin), die anderhalfduizend tegels met verschillende composities beschilderden, zodat de restauratie van het paleis kon worden afgerond. De tegels van Mitskevitsj en van de kunstenaars van de jongere generatie werden gebruikt voor de muren, de dessus-de-portes, de bogen en de vensternissen van alle betegelde vertrekken, zodat de oorspronkelijke betegelde Interieurs uit de achttiende eeuw in ere werden hersteld.

Met veel dank aan de heer Jan Pluis en aan mevrouw Jozien Driessen (Amsterdams Historisch Museum). En met dank aan de heer Evert van Gelder voor zijn introductie bij diverse museale Nederlandse collecties in 1994.